Frans Buissink bespreekt Groot hoefblad

René Alblas

4 april 2019 .

Vele jaren lang deelde Frans Buissink zijn enorme plantenliefde met de lezers van Roots. Deze enthousiaste bespiegeling over het groot hoefblad (Petasites hybridus) zou de laatste blijken te zijn, aangeleverd kort voordat Frans onverwacht kwam te overlijden. We plaatsen hem als laatste eerbetoon aan een van de grondleggers van Roots, een nestor van de natuurjournalistiek en een enorm gewaardeerd collega.

Stadslui noemen de plant wilde rabarber. Tja, groot hoefblad lijkt wel wat op rabarber met die grote bladeren. Het woord ‘stadslui’ heb ik voor de aardigheid even geleend van de door mij bewonderde schrijver Nescio, die iedereen kent van zijn Uitvreter, en Titaantjes, maar die ook een minder bekend Natuurdagboek heeft geschreven, pas na zijn dood gepubliceerd. De planten die stadslui kennen, zijn meestal eetbaar en te koop bij de groenteboer. Rabarber is er één van. Het heeft een bijna on-Hollands groot blad. Net als het groot hoefblad. Dat heeft makkelijk een doorsnee van een halve meter en staat dan op een steel van een meter hoog. Daarmee houdt de gelijkenis op. Rabarber is er een uit de duizendknoopfamilie, onder andere van de adderwortel, perzikkruid, zuring en de beruchte Japanse duizendknoop. De volle neven en nichten van het groot hoefblad zijn paardenbloem, kamille en margriet, composieten dus.

Doordravende woesteling

Maar groot hoefblad is wel de meest excentrieke oom. Heet op zijn zondags Petasites hybridus. Vrij vertaald: een soort regenhoed. Dat is een groene tip: ben je bij regenachtig weer de paraplu vergeten, pluk uit de berm een groot hoefblad.

Zo’n blad past helemaal in de romantiek van het wild tuinieren. Vroeger had ik in de luwte van de Schoorlse duinen een geestgrondtuin: droog en zanderig. Ideaal voor allerlei bijzonder spul. Geen van de planten vond er de energie om te woekeren. Daar plantte ik onbekommerd een heel bed groot hoefblad, dat eigenlijk bekend staat als een doordravende woesteling.

Geneeskruid

Het bleef er keurig op zijn plek en gaf de tuin inderdaad een sfeer van wilde exotica. En die tuin kreeg op een dag bezoek van Rob Herwig, destijds de nationale tuinpaus. Een soort Jan des Bouvrie, maar dan voor de groene ‘buitenkamer’. Hij sprak van ‘een buitengewoon gewaagd gebruik van groot hoefblad’. Tegenwoordig tuinier ik op natte klei, en daar heb ik mijn handen wél vol aan het opportunisme van de plant. Bij het geregeld maaien van de uitlopers, proef ik dat typische luchtje met een soort plantaardige chemie die het waarschijnlijk de reputatie heeft bezorgd van ontsmettend en helend geneeskruid.

Uitlopers

Het hoefblad plant zich voort met meterslange ondergrondse uitlopers. Met seks gaat dat namelijk niet lukken. Het bloeit vroeg in de lente, nog voor de bladeren tevoorschijn komen. Met ook weer excentrieke bloeiaren, mannelijke of vrouwelijke, die maar zelden bij elkaar in de buurt staan. Insectenbezoek genoeg, zeker op de roze-kleurige mannelijke bloemen, waar flink wat nectar te halen valt. Maar een vervolgbezoek aan de witte, reukloze vrouwelijke bloemen komt er niet van. Mannen en vrouwen staan in bossen bij elkaar, waarschijnlijk ooit aangeplant, allemaal klonen van hetzelfde geslacht.

Eindeloze hap groen

De vroege mannelijke bloemen zorgen voor feest, voor citroenvlinders, bijen, zweefvliegen en hommels. Pas later komen de bladeren uit de grond omhoog. Eerst opgerold als een koker, die zich later ontrolt. Dat wordt dan een eindeloze hap groen voor slakken en naar het schijnt voor de grote hoefbladsnuittor, met anderhalve centimeter de grootste snuitkever van ons land. Die moet ik nog eens zien te vinden.

 

Foto: Els Vergaerde


Schrijf je nu in voor de nieuwsbrief

Ontvang elke week het laatste natuurnieuws van Roots!


Meer Bomen en Planten