Op een mooie oktobermiddag loop ik door het Amsterdamse Bos. Er vliegt een gaai voor me uit. Hij heeft een eikel in zijn bek. Even verderop strijkt hij langs het wandelpad neer. Gespannen ga ik op een bankje zitten kijken en pak mijn verrekijker uit de tas. Ik heb nog nooit gezien dat een gaai een eikel daadwerkelijk begraaft en beleef dus een primeur. Maar een seconde later heeft hij er ineens weer een in zijn bek. Die hij ook begraaft. En vlak daarop nog een. Wat blijkt: hij kan er blijkbaar vijf inslikken, de zesde houdt hij vast in zijn bek.
Gaaien leven van wormen, slakken, kevers, muizen en bessen. Maar in de herfst en winter schakelen ze over op het eten van eikels. De oogst hiervan begint nu, in oktober, als de eikels rijp worden. Fanatiek gaat de gaai erop uit om er zoveel mogelijk te verzamelen. Elke eikel krijgt een eigen plekje, vooral daar waar de grond zacht is zodat hij ze er gemakkelijk in kan drukken. Soms heit hij hem erin met nog een paar extra tikken van de zijn snavel. Hij doet dat op plekken die hij gemakkelijk kan onthouden: bij een paaltje, boomstronk of steen. Waar geen geheugensteuntje voorhanden is, maakt hij er zelf een. Legt hij er een takje of een steentje neer. Telkens als hij later in het jaar trek krijgt, graaft hij er een op.
Er wordt vaak gedacht dat de gaai een groot aantal begraven eikels vergeet en dat hij op die manier werkt aan de verjonging van het eikenbos. In Engeland is daar onderzoek naar gedaan. Daaruit bleek dat de vogels hun oogst kilometers in de omtrek begraven. Dat elke gaai in een maand tijd wel vijfduizend eikels verstopt, maar ze later praktisch alle vijfduizend terugvindt. Slimme beesten dus, en ook nog eens buitengewoon mooi.